Vluchtelingen, migranten en transitmigranten – hebben christenen een verantwoordelijkheid?
Gottlieb Blokland, maart 2019
Veel mensen stellen zich vragen over de motieven van de vluchtelingen. Zijn het wel allemaal echt vluchtelingen, die in hun land werkelijk gevaar lopen, of zijn er ook veel mensen bij die de armoede ontvluchten? Die laatsten lijken geen recht te hebben op een verblijfsvergunning. Moet de overheid hen dan wel helpen? En moeten christenen zich wel voor hen inzetten?
En er is nog een moeilijkheid: veel vluchtelingen/migranten die wij hier ontmoeten, met of zonder toegang tot een asielprocedure, wensen hoe dan ook door te reizen naar Engeland. De voornaamste reden daarvoor is dat een illegaal bestaat in het VK relatief gemakkelijk is: Groot-Brittannië kent geen identiteitskaart en daardoor ook een grotere feitelijke tolerantie ten opzichte van mensen zonder verblijfspapieren. Op lange termijn is een leven zonder papieren moeilijk, maar voor de meeste vluchtelingen zijn dat kleine problemen vergeleken bij wat zij in hun land van herkomst hebben meegemaakt. Maar moet men mensen helpen die van plan zijn om illegaal naar Engeland te reizen?
Het dilemma van de overheid
Moet de overheid in België of Frankrijk opvang voorzien voor mensen die mogelijk geen asielrecht hebben en die hier alleen een illegaal transport zoeken naar Groot-Brittannië? Het is heel begrijpelijk dat de overheid dit niet wil doen. De overheid moet in de eerste plaats de wet toepassen en kan dus illegaal hier verblijvende vluchtelingen of migranten geen verblijf geven. Ook de transporten naar Engeland moeten zoveel mogelijk steeds verhinderd worden.
Toch is de feitelijk situatie nu dat er grote groepen vluchtelingen en migranten in Brussel verblijven. Wat de Belgische regering namelijk wel doet, zeker deels uit humanitaire overwegingen, is de vluchtelingen/migranten alleen vervolgen als zij bij een wetsovertreding betrapt worden, bijv. bij het binnendringen van een vrachtwagen met Engeland als bestemming. Voor het overige worden de vluchtelingen meestal met rust gelaten. Gevolg hiervan is wel dat veel vluchtelingen in Brussel nu min of meer permanent kamperen: honderden mensen verblijven in en rond het Maxiliaanpark en in het busstation van Brussel-Noord, met alle overlast van dien. Een kwalijk bijverschijnsel van deze tolerantie is dat het veel andere vluchtelingen ook aantrekt: Brussel is zeker aan te raden als verblijfplaats voor wie in Europa geen verblijfsvergunning heeft gekregen en nu naar Engeland wil gaan. Mensensmokkelaars hebben hier vrij spel.
De overheid ziet ook zelf in dat de tolerantie problematisch is. Strenge maatregelen (razzia’s) zijn geen optie, en men kiest nu toch voor een vorm van semiofficiële opvang: de subsidiëring van een burgerinitiatief dat instaat voor een tijdelijk opvangcentrum. Maar ook dit heeft nadelen: burgers worden hier feitelijk met een overheidstaak belast, zonder dat de overheid echte aansprakelijkheid aanvaardt. Zonder echte begeleiding betekent deze opvang een ondersteuning van het illegaal verblijf.
Het lijkt op termijn onvermijdelijk dat de overheid hier toch een regeling uitwerkt. In plaats van te hopen dat mensen eenvoudig vertrekken en ‘dans la nature’ verdwijnen, lijkt het noodzakelijk de mensen officieel op te vangen en met hen de reële opties nagaan: terugkeer naar het land van herkomst, terugkeer naar het land van de eerste asielaanvraag of toch ook tijdelijk verblijfsrecht (zonder asiel). Vooral dit laatste is politiek misschien moeilijk maar men kan zich afvragen wat voor de samenleving beter is: kamperende migranten en vluchtelingen of mensen die tenminste ergens verblijven en ook ergens werken.
De verantwoordelijkheid van christenen
Maar intussen: welke plicht hebben christenen? Bij elke ethische afweging gelden voor christenen de Bijbelse principes, in dit geval vinden we die in wetgeving van het Oude Testament: Exodus 22:20 ‘Een vreemdeling zult gij niet onderdrukken, noch hem benauwen, want gij zijt vluchtelingen geweest in het land Egypte’, en in Jezus’ onderwijs aan zijn leerlingen in Mattheüs 25: 35, ‘Ik ben een vreemdeling geweest en gij hebt mij gehuisvest.’ Belangrijk in dit verband is ook het respect voor de overheid, ‘in dienst van God u ten goede, als wreekster voor hem die kwaad bedrijft’ (Romeinen 13:4).
In de eerste plaats zien we dat de Bijbel het woord ‘vreemdeling’ gebruikt (‘ger’ in het Hebreeuws, ‘xenos’ in het Grieks), iemand die vreemd is aan het land, die er dus ook geen familie heeft die hem kan beschermen en helpen. Er wordt geen verschil gemaakt tussen vreemdelingen vanwege de reden waarom zij in het vreemde land terechtgekomen zijn: of zij nu gevlucht zijn, of op reis, of op zoek naar een betere woonplaats – in alle gevallen bestaat de plicht tot bijstand. Men mag hen niet onderdrukken of intimideren, zoals men in Egypte deed met de Israëlieten, maar moet hen juist hulp bieden. Ook in Jezus’ woorden gaat om de situatie van mensen die zonder hulp of bescherming zijn: vreemdelingen zijn zoals mensen die honger hebben, die ziek zijn, die gevangen zitten, zij hebben andere mensen nodig om hen te helpen. Voor christenen maakt dat de principiële houding heel duidelijk: of mensen nu ‘vluchteling’ of ‘migrant’ zijn, ‘legaal’ of ‘illegaal’, zij hebben hulp nodig en die moet men hen ook geven.
Belangrijk is dat deze principiële bescherming niet betekende dat een vreemdeling zich aan de wetten van het land kon onttrekken. Wel maakte de wet van Mozes een verschil tussen wie tot het verbond met God was toegetreden (besneden Israëlieten) en wie niet. Vreemdelingen mochten pas deelnemen aan het Pesachmaal als zij besneden waren. Maar toch moesten volgens de wet van Mozes ook vreemdelingen zich aan de sabbat houden. Vreemdelingen dienden beschermd te worden, maar tegelijk te erkennen dat zij de wet van het land moesten volgen. Wanneer men dit principe toepast in de huidige omstandigheden zou men kunnen zeggen dat juist ook christenen vluchtelingen en migranten moeten helpen de wetten van het land te respecteren.
In een situatie waarin een overheid vreemdelingen vervolgt, zou het de plicht van een christen zijn mensen in bescherming te nemen, zoals Rachab deed met de verspieders die Jozua uitgestuurd had. Maar in een situatie waarin een overheid vreemdelingen wel degelijk ook beschermt, moeten christenen vluchtelingen en migranten aanmoedigen hiervan gebruik te maken. Mensen helpen in de illegaliteit te leven als er alternatieven zijn, is zeker niet de juiste weg.
Benadering van onze vzw
Open Deur wil vluchtelingen en migranten helpen zonder onderscheid, of zij nu een legaal statuut hebben of niet. Voorlopig beperkt zich onze hulp tot voedsel en kleding, enige huisvesting en enige sociale begeleiding. In de toekomst is tijdelijke opvang zeker een mogelijkheid. Waarbij Open Deur niet kan helpen is alles wat illegaal is, met name de trafiek naar Engeland. In de mate van het mogelijke zal men op de activiteiten van Open Deur ook steeds aangemoedigd worden asiel aan te vragen of een andere legale oplossing te zoeken. Open Deur ziet het als zijn taak hierbij ook zoveel mogelijk assistentie te bieden.
Open Deur doet aan de overheid de oproep het niet-opvang-beleid te herzien, wegens het feitelijk faciliteren van de illegaliteit, maar doet ook aan kerken en gemeenten de oproep meer mededogen te tonen voor mensen die uit hun land weggegaan zijn, ook al werden zij daar niet altijd persoonlijk vervolgd. De woorden van Christus gelden zonder onderscheid: ‘Wat gij aan de minste van mijn broeders hebt gedaan, hebt gij aan Mij gedaan.’